Van
Boetzelaer.
Hij was een geestdriftige jonge radiomaniak,
wiens voorzaten
een hartig woordje zullen
hebben meegesproken in de beslechting
van de
Hoekse en Kabeljauwse twisten,
maar die desondanks zijn vrienden gaarne toestond
hem met "Boetz" aan te spreken.
Met de rust en de zekerheid
van een ervaren leeuwentemmer bewoog hij zich rondom de
8000 volt.
Deze
8000 volt werd naar zijn stulp geleid
via een geleende kabel, die de
hoogspannings- gelijkrichter
van de
provisorische omroepzender, opgesteld in het laboratorium, met
de kortegolfzender verbond.
In het voorjaar van 1925 bespraken
White en Van Boetzelaer de situatie
op kortegolfgebied.
White was juist terug van een reis naar Engeland en
had tijdens zijn verblijf aldaar iets opgepikt
over veronderstelde mogelijkheden
van aanzienlijk kortere golven dan de tot nu gebruikte.
De beide heren
kwamen tot de conclusie
dat het de moeite waard zou zijn om er eens een
proef mee te nemen. Men weet nooit hoe
een koe een haas vangt!
De opgaaf voor Van Boetzelaer, om de honderdmeterzender om te bouwen tot
een van dertig meter of daaromtrent, was niet gering.
Dertig meter was
in die dagen een héél korte golf, waarbij niet uit het oog mocht worden
verloren, dat het met de rooster-anodecapaciteit,
waarmede het bij de
langere golven wel losliep, hier wel erg begon te spannen.
De toenmalige
zendbuizen waren bij die
frequentie ternauwernood aan het genereren te
krijgen.
Daarbij kwam nog een bijna humoristische bijzonderheid: Hoe wist men dat men met een
golf van dertig meter te doen had?
De beschikbare
golfmeters gingen immers niet lager dan tachtig meter, zodat er niet veel
anders opzat dan maar een "goede gooi" te wagen....
|
|
|
...Het
proefzendertje op honderd meter was in de eerste maanden van 1925 in de
lucht gekomen.
Een 600 watt Marconi-zendtriode vormde daarbij de hoofdbuis,
waarmede -na enige weken experimenteren met verschillende schakelingen- een redelijk nuttig rendement werd bereikt.
Nu er werd omgebouwd tot
een
dertigmeterzender, bleek alras dat dit niet
mogelijk zou zijn geweest,
als Philips niet
te juister tijd voor de dag was gekomen met
een gloednieuwe,
door water gekoelde, buis
welke in staat was om een vermogen van
vier KW te verwerken.
Zelfs met die buis ging dat niet ineens, want
eerst moest Van Boetzelaer
op soms hartbrekende wijze strijden tegen het vuurwerk van sproeiende
isolatoren en zich met vonkenkransen tooiende spoelen.
Toen hij tenslotte
meester was geworden
over de weerbarstige materie, werd gebruik gemaakt
van her uitvaren van het stoomschip 'Prins der Nederlanden' uit Amsterdam
naar Batavia voor het uitvoeren van een seinplan.
Dit schip had een moderne
ontvanginstallatie
-ook voor korte golven- aan boord
en zijn marconist,
de heer J. G. de Regt,
had zich in overleg met Radio Holland bereid verklaard,
dagelijks op vastgestelde tijdstippen naar de NSF te luisteren.
Men zou
dan eens zien hoever men kwam.
Op 23 april 1925 koos de "Prins"
zee
en de eerste dagen ontving hij de tekens van de NSF "op z'n slofjes".
Nu had men voor dit seinwerk moeilijk een
taaier volhouder kunnen kiezen
dan
Van Boetzelaer.
Met eindeloos geduld en met die koppige volharding,
die de geboren radioman nimmer
in de steek laat, bediende hij de seinsleutel
vele uren van het etmaal; ook buiten de officiële seintijden om.
Hij noemde
zijn station 'Djaga', welk in het Indonesisch 'waker' betekent.
White, die
in het jongleren met hoge spanningen zelf niet voor een kleintje
vervaard was,
begaf
zich tegen middernacht, als hij de omroepzender verliet, nog wel
eens naar Boetz, de waker.
Zelfs hem werd het dan soms toch te grijs,
want de hoogspanning werd vanuit het laboratorium op een "telefoontje"
losgelaten.
Bedenkelijk met het hoofd schuddend,
nam hij dan afscheid met
de vermaning:
"Don't get yourself killed, Laddy!"
(Pas op, dat
je jezelf niet vermoordt, jongen!)
Toen Van Boetzelaer op een nacht zljn
portie seintekens ten behoeve van de "Prins" had afgegeven,
waagde hij het om het Indische radiostation Malabar (PKX) aan te roepen,
met het verzoek om, indien het de tekens ontving, hiervan aan de NSF mededeling
te doen via Kootwijk Radio.
Boetz was nu eenmaal een grappenmaker....
|
...Laat
nu op 13 Mei 1925, een week voordat de
Prins der Nederlanden in Priok zou
aankomen,
de Nederlandse Rijkstelegraafdienst aan de NSF het bericht sturen,
dat reeds op 7 mei,
te middernacht, de tekens van 'djaga'
uitstekend
op Malabar waren ontvangen en sindsdien geregeld waren binnengelopen!
Met een knal was de kortegolfverbinding Nederland-Indië dus opeens een feit.
Er was iets tot stand gebracht, dat in de gehele wereld aandacht trok.
Een afstand van meer dan 12.000 kilometers was in één ruk overbrugd met
behulp van een energie die niet groter was dan die, welke in de huiskamer
wordt opgenomen door een elektrisch kacheltje.
Behalve de klanken van
de vreugde over dit prachtige resultaat, hoorde men bij intensief luisteren
ook enig geknars der tanden.
Het meetexperiment van 1919-1921 had aangetoond,
dat een radiotelegrafische
verbinding tussen Indië en Nederland, met gebruikmaking
van zeer lange golven (6000 tot 18000 m) mogelijk was.
Aangemoedigd door
de goede verbinding Europa-Indië tijdens de oorlog, had de Nederlandse
regering in 1918 aan de
maatschappij Telefunken de levering opgedragen
van een zendstation van groot vermogen, dat bij Kootwijk zou worden opgesteld.
Een krediet van liefst vijf miljoen gulden was daartoe door de Eerste
Kamer op 11 januari 1918 'gevoteerd'.
Golven van deze orde van grootte vereisen
gigantische antennes, waarvoor dan ook niet minder dan zes vakwerktorens
van 210 meter hoogte nodig waren.
De totale bouwkosten van het complex
Kootwijk kwamen daarmee op rond 8.000.000 gulden...
|
|
|
...Op
18 januari 1923 werd voor de eerste maal
de verbinding met Indië tot stand
gebracht.
Op 7 mei 1923 kwam Kootwijk officieel in dienst.
Het uitgestraald
vermogen van de zender was vierhonderd kilowatt.
De energie werd opgewekt
met zogenaamde machinezenders, volgens het systeem Goldschmidt, die zelf
al een wisselstroom onder hoge spanning produceerde met een frequentie
van 5600 Hz.
Waar Kootwijk werkte met golflengten van
16.800, 12.600 en
8.400 meter, -onderscheidenlijk overeenkomend met frequenties van omstreeks
18.000, 24.000 en 36.000 Hz- moest de oorspronkelijke machinefrequentie
dus
verdrie-/, vervier-/ of verzesvoudigd worden.
Dat geschiedde met behulp
van zogenaamde frequentievermenigvuldigers.
Machines; frequentievermenigvuldigers,
spoelen, condensatoren en hulpapparaten waren, ook met het oog op de energieën
die zij te verwerken hadden, van indrukwekkende afmetingen,
zodat er een
groot gebouw nodig was om alles
te huisvesten.
De architect J. Luthmann,
blijkbaar gegrepen door het machtige pogen om de halve aardbol te bedwingen,
gaf zijn schepping het aanzien van een kathedraal. Een kathedraal der
techniek.
En nu klonk daar ineens tussen de zuilen van
haar transept de schaterlach
van een man in een pakkist...
Over de triomfantelijke openingsdag van de zender Kootwijk voor publiek-verkeer op
25 juli 1925, legde zich de wade van de twijfel:
De twijfel
of men in 1919 wel goed had gekozen.
Ten onrechte richtte men tot de regering
verwijten over een gebrek aan vooruitziende blik en het onbehagen in den
lande kon alleen worden weggenomen door een commissie, benoemd
door de
Minister van Waterstaat:
Deze commissie rapporteerde met betrekking
tot
Kootwijk onder andere: "De commissie is in verband met een en ander
van oordeel,
dat in de gegeven omstandigheden, de in 1919 gedane keus voor
Nederland de beste was
en meent voorts dat de door Telefunken
geleverde
installatie aan de eisen, die naar de stand van de wetenschap toen mochten
worden gesteld, heeft voldaan."
Deze uitspraak -hier vooropgesteld en volmondig beaamd- neme elke schijn
van leedvermaak weg, als wij hier wijzen op de glimlach van het technische
lot, welk dit trotse Veluwse bouwwerk met zijn hoge torens, zijn snorrende
machines,
het zingende ijzer van zijn magneetkernen,
reeds in zijn prille
dagen maakte tot een radiotechnisch anachronisme.
Geen leedvermaak dus, maar het was wel zuur
te zien hoe een telecommunicatiefabriek
werd gesteld tegenover de harde
realiteit van de technische vooruitgang:
'Hodie mihi cras tibi' vermaant
het: Heden ik en morgen gij...
Weldra zwaaide ook Kootwijk om naar de
korte golf: Reeds op 7 augustus
1921 opende het een kortegolfverbinding met Indië.
'PCMM', zoals de roepletters
van het station luidden, was ongeveer volgens dezelfde technische beginselen
gebouwd als de NSF-zender.
Ook PTT had in deze richting ge�xperimenteerd:
Op 13 juli 1925 boekte het laboratorium van PTT trouwens een gelijk succes.
Bij paardenrennen betekent het 'winnen met een neuslengte', zoals de
NSF hier deed, in
materiële zin zelfs nog meer dan haar toeviel,
maar zonder winst
bleef de triomf toch niet.
De openbaring uit de pakkist deed het plan
rijpen om na te gaan of datgene wat telegrafisch
mogelijk was gebleken,
ook telefonisch ging.
En het ging met die korte golven! En hoe!...
|
Voorloper
van de PHOHI
en de PHOHI zelf:
Natuurlijk ging het niet zonder moeilijkheden.
Voor draadloos telefoneren,
is immers aanzienlijk meer zendenergie nodig dan voor draadloos telegraferen.
Voor telegrafie is het voldoende, wanneer de aanwezigheid van een signaal
-bijvoorbeeld een fluittoon- nog maar net kan worden aangetoond.
Bij
telefonie daarentegen is het nodig sterkte variaties te kunnen weergeven.
Maar wanneer nu op de kortegolf een morseteken met enige honderden Watts
zendervermogen
doorkwam over tienduizend kilometers afstand, zou men
misschien met tientallen kilowatts wel kunnen telefoneren.
Alleen een experiment zou deze vraag kunnen beantwoorden.
Het ontwikkelen van de
door water gekoelde zendlampen voor groot vermogen door het Natuurkundig
Laboratorium te Eindhoven,
-ook voor de kortegolftechniek- leidde tot
de bouw van de Philips-zender PCJJ
onder leiding van ir. J. J. Numans.
Op 25 juni 1926 had de eerste van een reeks proefuitzendingen plaats op
een golflengte van negentig meter.
Het was de eerste kortegolftelefoniezender
in Europa die met een kristal werd bestuurd.
In het najaar van 1926 werd begonnen met de bouw van een
dertigmeterzender.
Doordat de afvlakkingsapparatuur nog niet
gereed was, zat er nog een zodanige
brom op
het signaal dat men er van afzag bij de proefzendingen zijn identiteit
prijs te geven.
Maar toen met het toepassen van enige kunstgrepen bij
het gebruik van de 'Zesfazen-gelijkrichter', de brom redelijk was beteugeld,
waagde men het er op.
Dat gebeurde voor het eerst op 11 maart 1927.
Reeds de volgende morgen werd een telegram ontvangen van de heer A. C.
de Groot uit Bandoeng, die goede ontvangst meldde.
De heer S. van Viegen te Koeningan bij Cheribon, rapporteerde later per brief.
Hij schreef:
". . . hoorde ik de muziek en na be�indiging van het nummer met een
bijna verbijsterende duidelijkheid de aankondiging:
Hier Philips' radiolaboratorium
Eindhoven, Holland op 30,2 meter golflengte.
Het was praktisch volmaakt".
En spoedig bereikte de stroom van telegrammen en brieven uit alle delen
van de wereld zulk een omvang, dat ir. J. M. Verff moest inspringen
om de berichten te analyseren en te beantwoorden, weswege hij werd aangesteld
als "omroeper".
Op 30 mei 1927 culmineerden de succesvolle proefuitzendingen, die in de
gehele wereld aandacht trokken, in een toespraak die
H.M. Koningin Wilhelmina hield,
vergezeld van
Prinses Juliana, tot de Rijksdelen in Oost en West.
Deze en dergelijke successen waren zelfs zo spectaculair, dat Engelse
bladen uitkwamen met spotprenten over de eigen achterstand ten opzichte van
Nederland.
De zenderactiviteiten werden nu van Eindhoven naar de N.S.F. te Hilversum
verplaatst, waarbij PCJJ de weg baande naar de latere PHOHI-zender, die
de experimenten omzette in geregelde uitzendingen naar alle windstreken.
Philips wilde de enthousiaste luisteraars in de gehele wereld niet teleurstellen
en bekostigde de programma- en zenderkosten uit eigen beurs.
In 1930 ontstonden
er -als gevolg van het in werking getreden zendtijdenbesluit van 15 mei
dat onder de luisteraars naar de binnenlandse omroep nogal wat beroering
verwekte- zekere consequenties voor de status van de PHOHI-zender als
free lance instituut.
Zonder dat het nodig en nuttig kan zijn, details
van de controverse breed uit te meten, mag worden gezegd dat het beginsel
van
'he who pays the piper, calls the tune'...
(hij die de muzikant betaalt,
mag het wijsje uitkiezen)
...in het gedrang kwam en dat de Philips-directie
"dit niet nam".
Op 30 juni 1930 werden de PHOHI-uitzendingen
gestaakt.
Maar Op 24 december 1932 kwam hij herboren in de lucht.
Fondsen
voor een PHOHI nieuwe-stijl waren aanwezig, spontaan bijeengebracht door
een aantal grote maatschappijen onder de enthousiaste aanvoering van dr.
C. J. K. van Aalst, president-directeur van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij.
De PHOHI-studio werd ingericht in het oude laboratorium aan de zijde
van de Ripolinfabriek met Edward Startz, bekend van PCJJ als de veelzijdige
en innemende omroeper.
Voor de PHOHI werd nu ook aan de Blaricumse kant
van Huizen de krachtige kortegolfomroepzender gebouwd, die in September
1934 in de lucht kwam.
Zeer opvallend was daarbij het uitzonderlijke antennesysteem welk was opgehangen tussen houten vakwerktorens, die verrold konden worden
langs een stalen railweg, teneinde de
gordijn-antenne de meest gunstige opstelling
te geven voor het werelddeel welk men wilde toespreken, met muzikale klanken
ter stichting of vermaak.
De oorspronkelijke PCJJ-zender verhuisde uit Acht
bij Eindhoven eveneens naar het PHOHI-terrein te Huizen.
De nieuwe PHOHI-zender,
compleet met studio-apparatuur, werd door de NSF gebouwd en in onderhoud
genomen.
De PHOHI-nieuwe-stijl handhaafde zich tot 1940, toen de zender door oorlogshandelingen
verloren ging.
Intussen ontwikkelde de radio-omroep zich ook
in het toenmalige
Nederlands Indië, onder de leiding van de vertegenwoordigers van Radio
Holland, de oudere zuster van de NSF.
Na het nemen van talrijke obstakels,
slaagde Radio Holland erin om tot een organisatievorm te komen, die het
Gouvernement van Nederlands Indië aanvaardbaar achtte.
Onder de naam 'N.I.R.O.M.'
'Nederlandsch Indische Radio Omroep Maatschappij', startte men daarmee in 1934.
De benodigde kortegolfomroepzenders en studio-inrichtingen werden door
de N.S.F. geleverd.
|
|
|
Beam-antennes en het gebouwtje waarin oorspronkelijk de kortegolfzenders stonden
opgesteld te Kootwijk omstreeks 1930.
|
Luchtfoto
van het complex Kootwijk-Radio.
|
|
|
Kootwijk
Radio zendergebouw en antennes voor de lange golf.
Foto uit Radio voor
den Beginneling februari 1945.
|
Kootwijk
Radio zicht op de drie kortegolf zendergebouwen en de antennes.
Foto uit
'Radio voor den Beginneling' februari 1945.
|
|
|
Zendmast
van Kootwijk-Radio staat nog overeind.
|
Kootwijk
uitgeteld door toedoen van de Duitse bezetter.
Foto gemaakt in 1945.
|
|
|
Interieur
van het hoofdgebouw van Kootwijk Radio in 1953.
|
Kootwijk,
einde van een tijdperk:
Het opblazen van de laatste grote
antennemast
in 1979.
|
|
|
|
|
|