"Reportages
De NB-9794 rijdt al sinds 1951
over de Nederlandse wegen. Dat gaat niet altijd even gemakkelijk. Want de NB-9794 is, met
de trekker meegerekend, precies 14 meter en 25 centimeter lang. Daarbij is-ie ook nog 2
meter 40 breed en 3 meter 32 hoog. Van een kleintje kun je dus niet spreken. Van een
lichte ook niet.
De NB-9794 is een 14 1/2-tonner. Als je achter je stuur met zoiets een
lekke band krijgt ben je wel een tijdje zoet. En zeker als je slechts één mechanische
krik bebt om het gevaarte mee omhoog te krijgen zoals in de eerste jaren het geval was.
Dat kost je dan wel een paar uurtjes - en zweetdruppeltjes - en angsten. Want als je te
laat ter plaatse komt kan dat catastrofaal zijn - dan loopt de hele boel in 't honderd.
Minstens 280.000 mensen kunnen je dan met plezier opvreten van woede en teleurstelling.
Waarom? Omdat dan de uitzending niet door kan gaan.
De NB-9794 is namelijk de
reportagewagen van de Nederlandse Televisie-Stichting. In oktober 1951 kreeg men haar in
bruikleen van Philips Eindhoven; na de experimentele
periode werd ze door de NTS overgenomen. Ze heeft er dus al een behoorlijk aantal
dienstjaren opzitten, en trouwe, mogen wij wel zeggen. Want in al die tijd heeft ze de
kijker nooit in de steek gelaten. Wel bijna, zoals die keer toen de chauffeur halverwege
Den Haag plotseling niet meer verder kon omdat hij geen benzine meer had. De opening van
de StatenGeneraal dreigde onuitgezonden te raken. Maar de benzinevoorraad werd juist op
tijd aangevuld.
En er was die dag, dat een
monteur de motor eens goed in het vet had gezet - alleen nam hij gemeen vet, zodat na een
paar kilometers alles volkomen in de soep was gedraaid. 'Sabotage' fluisteren ze nu nog in
Bussum, maar niemand weet er precies het fijne van. Dan waren er nog de nodige keren dat
poorten te nauw bleken of klap-bruggen te laag, wegen te zacht en bochten te eng: maar die
dingen zijn ze bij de NTS alweer vergeten omdat er op het laatste nippertje altijd wel wat
op gevonden werd. De wagen zit nog best in de verf en trekt door het opschrift
'Nederlandse Televisie-Stichting' bij haar verschijnen meer publiek dan Bram Polak op het
Amstelveld. Overigens wel vreemd wanneer je die drommen zo uren ziet staan kijken, want
van buiten is er verder niets bijzonders aan te zien. Van binnen wel, maar daar mag u
niet
komen.
Om u echter een idee te geven kunt u het interieur het beste vergelijken met een
minuscule combinatie van de regiekamer in de centrale controlekamer zoals die zich in de
studio bevinden. Alles is er hetzelfde, behalve de temperatuur die nog hoger ligt en
vooral s winters bijna ondraaglijk wordt, omdat dan dag en nacht de elektrische
radiatoren branden voor de apparatuur. Ja, die apparatuur. Permanent zijn in de
reportagewagen aanwezig:
drie camera's van het type
'image-orthicon' met volledige bedienings- en controle-apparatuur.
zes keer honderd meter
camerakabel. Misschien vraagt u zich nu af; waarom zes keer voor drie camera's en waarom
stukken van honderd meter? Honderd meter is gebleken de gemiddelde lengte te zijn die een
camera nodig heeft. En mocht in een uitzonderingsgeval de afstand tussen hem en de
reportagewagen toch groter zijn, dan heeft hij daarvoor nog eenzelfde verlengstuk;
een regietafel plus drie
bijbehorende monitoren, waarachter de regisseur, geassisteerd door zijn scriptgirl, de
commando's aan de cameramensen geeft en de beelden uitzoekt;
een geluidscontroletafel met
de nodige typen microfoons, zoals vaste micro's, die op standaards geplaatst kunnen
worden, en handmicrofoons voor interviewers en omroepsters;
1000 meter microfoonkabel in
stukken van 50 meter;
een televisie-ontvanger
waarop het uitgezonden beeld ter controle terugkomt. In verband hiermee kan ik u nog
vertellen dat de antenne op het dak van de reportagewagen hiervoor dient; dat die antenne
zes meter hoog is en bestaat uit zes in elkaar schuivende buisjes;
een telefoon voor contact
met Bussum, Lopik en de PTT;
en garderoberuimte, compleet
met wastafel en (beperkte) zitruimte.
Dat alles vult de 14
1/2-tonner, de NB-9794, die de eerste jaren van de Nederlandse televisie alleen van hot
naar her, en van her zelfs één keer naar het buitenland trok, met name naar Antwerpen.
Sindsdien is zij echter nooit meer de grens over geweest: misschien wel omdat ik me daar
van zo'n bijzonder slechte kant heb laten zien en de mensen meer moeite heb bezorgd dan
lekke banden en gebroken assen samen zouden kunnen doen.
Het gebeurde overigens pas op de
derde dag aldaar, de dag van de uitzending. Voordien hadden de mannen twee dagen lang
technische zaken geregeld, camera's opgesteld en cadeautjes voor hun vrouwen gekocht. Ze
speelden zelfs het veld in met een niet onverdienstelijk partijtje voetbal tussen de
camera-regieploeg en de technici. De camera-regie won, verdiend overigens, door een
prachtig doelpunt van De Witt. Maar misschien interesseert u dit niet.
Al bij al viel de hel van
Deurne voor ons, televisiemensen, nogal mee, vooral omdat zowel de mensen in de
reportagewagen als de diverse cameramannen op hun platformpjes door de firma Coca-cola
rijkelijk werden voorzien van kratjes gelijknamig vocht op voorwaarde dat men één keer
het grote reclamebord in beeld zou brengen. Hetgeen gemakkelijk beloofd kon worden omdat
het zich levensgroot achter het doel bevond en missen ervan slechts gepaard kon gaan met
het missen van een doelpunt. Er waren drie doelpunten: we kunnen geen Cola meer zien. Maar
goed, het was dus in die prettige sfeer dat we ons enkele uren voor de uitzending naar het
veld begaven, omhangen door bijzonder gewichtige en opvallende TV-toegangskaarten. Het
stadion stroomde snel vol en het zal zo ongeveer een half uur voor de wedstrijd zijn
geweest, dat ik plotseling tot de ontdekking kwam dat ik mijn tekst in de auto van de
regisseur had laten liggen. Het was een vrij lang verhaal dat ik moest afsteken en dat ik
goed uit het hoofd had geleerd. Alleen, de plotselinge gewaarwording van het niet meer te
hebben in geval van nood deed me op slag iedere regel ervan vergeten. Er zat dus niets
anders op dan het snel te gaan halen. Ik spoedde me door de duizenden en daarna door de
hekken, rende naar de auto, vond het bewuste vodje en huppelde gelukkig maar haastig
terug. 'Uw kaartje?' vroeg de suppoost toen ik hem voorbij scheerde. Geïrriteerd
wees ik
op m'n buik. Hij keek en herhaalde bevreemd: 'Uw kaartje?' Ik kan me nu wel ongeveer
voorstellen wat hij gedacht moet hebben. Want toen ik ook keek, zag ik wat hij zag: geen
TV-kaart!
Mocht u nu denken dat er met wat gelonk en vrouwelijk raffinement in zo'n geval
iets te bereiken valt, dan hebt u het mis, althans in Deurne. Achter de hekken mocht ik
mistroostig als een wild dier door de tralies naar het land van belofte kijken. Nooit had
ik kunnen vermoeden dat de hel van Deurne zich zo
letterlijk aan mij zou openbaren. De tijd rende echter voort en ongerust geworden door
mijn lange wegblijven spoedde een van de televisiemensen zich naar de uitgang. Daar vond
hij mij in treurige toestand. Hij kende mij al een tijdje, dus ook mijn zwakheden. Een
mismoedigd wijzen op de plaats waar eens mijn entreebewijs had gegloried zei hem dan ook
genoeg. Hij draaide zich om en liep terug naar de reportagewagen. Doffe ellende beving mij
en de toestand werd er niet beter op toen hij me even later een broodje door de spijlen
toestak. 'Het voederen der dieren is verboden,' riep ik nog bitter, doch hij knikte
slechts bemoedigend. Uit pure lamlendigheid beet ik erin en moeilijk kan ik u de sensatie
beschrijven die mij na die eerste hap beving. Want natuurlijk, u hebt 't al begrepen: er
zat geen ham op, noch kaas - het broodje was belegd met zijn entreebewijs. Nog een beetje
hijgend kon ik even later tot u zeggen: 'Goedenmiddag, dames en heren in Nederland en
welkom in de hel van Deurne.'
|
Verhalen uit de beginjaren zijn plezierig om op te halen, vooral als
de daarop volgende periode vooruitgang biedt.
Jan Langelaar kan daarover meepraten. In '51
begon hij als chauffeur-monteur van het wagenpark van de NTS, dat toen bestond uit
genoemde NB-9794 en een oude legertruc. Die diende voor alles: drie tot vijf ton
belichtingsmateriaal moest er voor iedere reportage in worden vervoerd, want de camera's
waren toen nog niet wat ze nu zijn en hadden enorm veel licht nodig om een goed plaatje te
kunnen afleveren. Licht in de vorm van grote ,spots', die geleend werden van Polygoon en
Cinetone, en bakken natte kwiklampen, loodzware dingen die watergekoeld werden zodat
iedere bak ter plaatse met de waterleiding moest worden verbonden. En dat was nog niet
eens de enige narigheid ervan. Ze hadden bovendien de gewoonte altijd net te springen als
ze boven een orkest of dikke rijen publiek hingen. Ja, dat licht was een ellende.
Theaterdirecteuren, die na heel veel geconfereer hun angst voor het nieuwe medium ten dele
hadden laten varen en schoorvoetend toestemden in het uitzenden van een voorstelling met
als troost een behoorlijke som gelds, kregen de schrik van hun leven wanneer de
televisiemensen aan het uitladen en opstellen gingen van al die lampen tot een gezamenlijk
gewicht van zo'n ton of vier. Want denkt u niet dat een nachtscene dan nog donker bleef:
alles werd overspoeld door een verzengende lichtzee die de acteurs hinderde en bezoekers
uit de schouwburg deed wegblijven. Het was geen pretje om drie en een half uur naar
'd'ondergang van d'Amstelstad' te zitten kijken met een brandende vijfkilowatter op je
achterhoofd. Na afloop was je er erger aan toe dan Gijsbrecht zelf.
U zult het dan ook alleszins
kunnen begrijpen dat de hele NTS-ploeg - toch wel aan de warmte gewend - 't tijdens de
reportage van 'Emperor Jones' uit de tropische plantenkas in Blijdorp, echt een beetje te
kwaad kreeg en in korte broeken en blote basten heeft staan werken.
Ontbloot van gevaren
was genoemde reportage echter niet, getuige het verhaal van een der cameramensen die tot
drie keer toe ongezien een kriebelende mug van zijn been trapte. En de vierde keer pas de
tijd kon vinden naar beneden te kijken. Het kan natuurlijk zijn dat de man de gewoonte
heeft van een mug een olifant te maken. Een panter heeft hij echter nooit bedoeld. En die
stond er: levensgroot.
Zoals het aantal medewerkers,
formulieren en zenduren in de loop der jaren is vermeerderd, zo is ook het wagenpark van
de reportage-afdeling uitgebreid. Twaalf wagens telt 't thans en daaronder bevindt zich
een tweede reportagewagen, de PB-7478, een 10-tonner die 'slechts' negen meter lang is en
voorzien van talloze nieuwe snufjes: de chauffeurscabine kan gebruikt worden als
commentaarruimte; de gehele wagen is air-conditioned; er zijn meerdere telefoontoestellen
voor de verschillende posten zodat verwarring niet meer mogelijk is; een ultra-moderne
geluidsinstallatie heeft de oude vervangen en overal hangen, in geval de stroom uitvalt,
noodlampen die op accu's zijn aangesloten.
Bovendien hoeft de antenne op de wagen, voor de
televisie-ontvanger erin, niet meer met de hand uit elkaar geschoven te worden zoals in de
oude wagen. Ze schiet door een druk op een knop pneumatisch tot een hoogte van
12 mtr.
En dan de camera's.
U heeft vast wel gehoord van het wonder der 'image-orthicons',
camera's die bijzonder lichtgevoelig zijn, gevoeliger nog dan het menselijke oog. Beide
reportagewagens zijn ermee uitgerust. Wég was de misëre van tonnen
extra-licht, wég surplus
aan warmte en wég onmogelijkheden als het uitzenden bij schemerlicht. Want met deze
apparatuur is zelfs het onmogelijke mogelijk. Eigenlijk is er nog maar één probleem
overgebleven: dat van de contrasten.
Is het u bijvoorbeeld nooit opgevallen dat artiesten,
die in een reportage optreden, zo dikwijls omgeven zijn door een aureool van licht, een
'halo' zoals de vakterm luidt? De oorzaak daarvan is een te groot contrast tussen kostuum
en achtergrond. Wit, door deze camera's opgenomen, overheerst dusdanig dat het een
uitstraling ten gevolge heeft die de technici tot wanhoop brengt. Natuurlijk worden
medewerkers vooraf over dit facet ingelicht, maar ijdelheid kent soms geen grenzen en
wanneer een juffrouw in een witte droomjurk naar de plaats van handeling komt en zegt
niets anders bij zich te hebben, dan is er werkelijk geen fatsoenlijk alternatief: dat
zult u toch met mij eens zijn. Vandaar dat men in de reportagewagen de televisiemensen
vaak 'halo' hoort zeggen. Wat niet op een Rotterdamse afkomst duidt.
Uitgerust met genoemde
apparatuur en camera's verschijnt de reportagewagen op de dag van uitzending ter plaatse.
Aan dat verschijnen zijn natuurlijk wel de nodige besprekingen voorafgegaan; besprekingen
met de politie om een parkeervergunning te krijgen; besprekingen met Publieke Werken om
met de rechterwielen op het voetpad te mogen staan; aanvragen bij de PTT voor muzieken
spreeklijnen; aanvragen bij de politie voor versterking om de nieuwsgierigen op een
afstand te houden en verkeersopstoppingen te voorkomen. Maar dat zijn routinehandelingen
waarover de NTS-mensen niet eens meer praten. Waarvoor zij niet hoeven te zorgen omdat de
PTT dat deel voor haar rekening neemt, is de straalverbinding. ja natuurlijk, een
straalverbinding, zeggen we allemaal in een matter-of-fact-toon. Maar weet u wat dat is?
Ik niet, althans ik wist het niet. Nu heeft een geduldige man mij uitgelegd dat het ter
plaatse opgenomen beeld naar een hoog punt in de omtrek gezonden moet worden, voordat het,
via de hoofd-controlekamer in de Bussumse studio, in Lopik kan arriveren. Op dat hoge punt
in de omtrek wordt een straalzender opgesteld. Soms is er evenwel nergens een natuurlijk
hoog punt te vinden. Dan zit er niets anders op dan het natuurschoon voor de duur van de
uitzending grondig te bederven door het optrekken van een toren, zo'n twaalf of veertien
meter hoog.
Richtlijnen geeft men in
Bussum voor dit alles echter niet. 'Geval voor geval is verschillend,' zeggen ze daar en
zij zullen het wel weten. Voor een reportage uit een zwembad moest er tenminste een rails
van dertig meter over de herenbadhokjes worden gelegd, zodat de camera rijdend de
wedstrijd kon volgen; en voor een reportage van een orkest een rijvloer van zestien meter
lang, op een meter hoogte. Geval voor geval is verschillend. En hoe!
Eén ding is echter
bij alle reportages hetzelfde, namelijk de aankondiging van de omroepster die zegt: 'En
dan schakelen we nu over naar... voor een reportage van... Over dus naar. . . .' Al dan
niet met haperingen waar nu de stippeltjes staan. En 'over' gingen we dan altijd: naar de
tuinen van Paleis Soestdijk op koninginnedag, naar de Dam in Amsterdam voor de onthulling
van het Nationale Monument, naar het Olympisch Stadion voor een interland-voetbalwedstrijd
(pardon, voor de tweede helft van een interland-voetbalwedstrijd), naar Carriëre voor een
reportage van circus Strassburger. We gingen over naar Nijmegen en Tiel, naar Volendam en
Leiden. Maar hoe?
Ik ben bang dat ik 't u nog
steeds niet kan vertellen, want dat hele schakel- en verbindingsprocedure is voor mij in
al die jaren één groot raadsel gebleven. Vele keren heb ik m'n oor te luisteren gelegd
in de centrale controlekamer waar technici door enkele van de tientallen telefoons
commando's gaven als 'over, ja'. Doch het simpele feit alleen al dat ze weten welke
telefoon met wie verbonden is, imponeert me iedere keer weer dermate dat ik aan het vragen
naar de rest van de serie onbegrijpelijkheden niet eens toekom. Toen ik één keer de
stoute schoenen aantrok en de haak van een der toestellen afnam, kreeg ik slechts te
horen: 'ja, met de kantine'. Voor het leven ontmoedigd heb ik daarna opgehangen. Twee
dingen kan ik u echter wel onthullen. Allereerst wat die witte balk, of streep zo u wilt,
betekent, die direct na de aankondiging van de omroepster in Bussum, op uw scherm
verschijnt. Is die u nooit opgevallen? Dan moet u de volgende keer toch eens goed
opletten. Want dat en dat alleen, is het moment waarop het beeld studio wordt
uitgeschakeld en het beeld van de reportagewagen op de zender wordt gezet.
En dan is er nog iets. Ik kan
u - en daarover prijs ik me zeer gelukkig - de verklaring geven van althans één
technische storing, namelijk die, welke plaats vond tijdens een reportage uit de City
Music Hall van het 'cabaret der onbekenden'. Het duurde nogal even, zodat de omroepster in
Bussum er zelfs een aparte aankondiging 'buiten beeld' voor moest maken in de trant van:
'Tot onze spijt is er een technische storing, dames en heren, maar wij hopen dat ze
spoedig zal zijn verholpen.' Nou, een storing was het wel, ja. Maar technisch? Vergeet
t maar rustig. Want wat was het geval? De uitzending liep ongeveer een half uur
perfect met mooie plaatjes in een goed tempo. Op de maat van een bekend melodietje
dartelden onbekenden af en aan en t bleek een ongekend genoegen ernaar te kijken.
Juist echter op het moment dat een juffrouw, die wel altijd onbekend zal blijven, zich
vrijwillig in een knoop begon te wringen, gebeurde het. t Beeld flikkerde, kwam weer
op, vertoonde nog even vaag genoemde juffrouw in uiterste biologische verwarring en
verdween toen volkomen. Algehele consternatie in TV-kringen. Wat zou er gebeurd zijn?
Gewoon dit: de televisiereportage had dermate veel publiek getrokken dat de garderobe te
klein bleek en de garderobejuffrouw, ook niet gauw uit het veld geslagen, het surplus aan
jassen domweg in het aangrenzende kamertje aan knoppen en handles hing. Die juffrouw was
even ontechnisch als iedere vrouw en kon dus echt niet weten, dat in dit kamertje de
hoofdschakelaar zat die voor de elektrische voeding van de reportagewagen zorgde, en
evenmin dat die handel, waaraan ze al drie jassen had gehangen, precies die befaamde
hoofdschakelaar was. Ze hingen daar overigens best, maar bij jas no. 4 begon-ie een beetje
te zakken, bij no. 5 nog iets verder en bij 6 sloeg-ie om.
ja, zo was dat nou. De volgende
morgen stond er in de krant: 'De aardige uitzending uit de City Music Hall werd helaas
onderbroken door een technische storing.' Enfin, nu weet u 't."
Televisiepresentatrice van de
A.V.R.O. Mies Bouwman schreef deze tekst in 1956. |